“Passio Domini nostri Jesu Christe secundum Evangelistam Matthaeum”
De onderstaande tekst is van Eduard Hengel. Aan het einde vindt u een linkje naar een pdf document met zijn volledige beschrijving van de Matthäus Passion.
De passie is een heel oude kunstvorm. Reeds in de vierde eeuw worden in de christelijke kerk tijdens de Stille Week voorafgaande aan Pasen de passieverhalen zingend voorgedragen, op eenvoudige lectietoon, met kleine heffingen en dalingen.
Vanaf de negende eeuw komen stelselmatig alle vier de evangelisten, Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes, aan bod op respectievelijk Palmzondag, dinsdag, woensdag en Goede Vrijdag. Vanaf de twaalfde eeuw doet een dramatiserende rolverdeling zijn intree: de diaken zingt de woorden van de evangelist, de celebrant vertolkt de Christus-woorden en de sub-diaken neemt de uitspraken voor zijn rekening van de soliloquentes (letterlijk ‘alleensprekenden’, dramatische personages zoals Petrus, Pilatus e.a.) en turbae (=menigten, zoals soldaten, discipelen en priesters). Met de opkomende meerstemmigheid worden de turbae eerst door alle drie de zangers gezamenlijk, en later door een afzonderlijk koor vertolkt, dat bovendien een meerstemmig Exordium (opschrift) en een Conclusio (besluit) uitvoert.
Eind vijftiende eeuw ontstaan motet-passies (o.m. van Obrecht) waarin het gehele verhaal voor meerstemmig koor is gezet. Vanaf midden zestiende eeuw vervangt de lutherse kerk eerst het Latijn door de volkstaal (onder handhaving van de gregoriaanse lectietoon) en vervolgens gaan daar de deuren wijd open voor invloeden uit de Italiaanse opera: het recitatief verhoogt de dramatische kracht van de evangelietekst, er komt instrumentale begeleiding bij en het evangelieverhaal wordt onderbroken door aria’s op vrije d.w.z. niet aan het evangelie ontleende teksten, en ter verhoging van de participatie van het publiek zingt ook de gemeente nu en dan een eenstemmig koraal. Wanneer deze koralen vervolgens meerstemmig gecomponeerd en aan het koor toegewezen worden, hebben we de oratorische passie waarvan Bachs Johannes- en Matthäus-Passion voorbeelden zijn.
Tezelfdertijd echter komt ook het passie-oratorium op: een eveneens meerdelig muziekstuk voor koor, solisten en orkest maar op uitsluitend vrij gedichte teksten en geselecteerde bijbelcitaten waarin de gedramatiseerde vertelling van het evangelieverhaal plaats maakt voor de subjectieve gevoelsuitingen (‘Empfindsamkeit’) waar het opkomend piëtisme om vroeg. Daar doet Bach, in het orthodox-behoudende Leipzig, dus niet aan mee. Zijn passies bieden daardoor een maximale variëteit qua tekst en muziek: een belangrijk motief voor hun populariteit. Tegelijk besluit Bach met zijn meest monumentale compositie, qua bezetting en uitvoeringstijd, voorlopig een eeuwenlange traditie die pas in de twintigste eeuw herleeft met de Lukas-Passion van Penderecki (1966) en de Johannes Passion van Pärt (1981).
De Matthäus Passion ging, naar wij nu weten, niet in 1729 maar in 1727 in première, in de vesperdienst op Goede Vrijdag 11 april, ‘s-middags om 14.00 uur (nadat men al van 7 tot 11 uur de morgendienst had meegemaakt). Er volgden nog in detail verbeterde uitvoeringen in 1729, 1736 en omstreeks 1742. Van de (definitieve) versie uit 1736 vervaardigde Bach het mooiste kalligrafische manuscript dat we van hem kennen, met de evangelietekst geschreven in rode inkt; hij beschouwde de Matthäus Passion blijkbaar als zijn opmerkelijkste compositie.
Lees alles over de geschiedenis en de teksten in deze PDF over de Matthäus Passion